Oprichting van de ICB
In het begin van de jaren tachtig gingen er binnen de sector van de private autobus- en autocarbedrijven, stemmen op om een organisme in het leven te roepen dat de economische, sociale en juridische problemen waarmee het beroep werd geconfronteerd zou bestuderen en analyseren. Een soortgelijk instituut bestond reeds in de zustersectoren van het goederenvervoer en de scheepsvaart, en had daar klaarblijkelijk zijn diensten bewezen. De verantwoordelijken van de verschillende actoren in het personenvervoer vonden dat er in toenemende mate nood bestond aan gespecialiseerde kennis om een doelmatig beleid te kunnen uittekenen. Ze besloten dan ook te gaan ijveren voor de oprichting van een sectorspecifiek onderzoeksinstituut.
In 1984 legden de vakbonden van de sector en de FBAA voor het eerst contact met het toenmalige Ministerie van Verkeerswezen om het belang van zo'n orgaan te bepleiten. Het zou echter nog duren tot vrijdag 28 juni 1991 vooraleer het Instituut voor de autoCar en de autoBus officieel boven de doopvond gehouden. Het was toenmalig vicepremier Jean-Luc Dehaene die het ICB installeerde en er werd hulde gebracht aan de voorzitter van het Sociaal Fonds José Ernst - ook wel de vader van het ICB genoemd - voor de manier waarop hij met veel doorzettingsvermogen aan de weg van het Instituut had getimmerd.
Bij de oprichting werd een lijst van potentiële studies gepubliceerd die de onderzoekers van het Instituut zouden realiseren. In de lijst is sprake van het verzamelen van economische en statistische informatie over de sector (kostprijsevolutie, evolutie van het aantal ondernemers, afgelegde kilometers,...), beleidsvoorbereiding en beleidsevaluatie (voorbereiding van een vernieuwde patronale vervoerwetgeving, evaluatie van bepaalde Europese richtlijnen, ...), marktonderzoek (imagostudie,...), een aantal diepgaande sociaaleconomische en juridische studies (optimale beheersovereenkomst, implicaties van de oprichting van de eenheidsmarkt,... ), adviesverlening (juridisch advies bij belangrijke sectorale problemen, ...) en opleiding (uitwerking opleidingsprogramma's voor chauffeurs en ondernemers, ...). De stichtende leden gaven met andere woorden blijk van een gezonde ambitie om het ICB te laten uitgroeien tot het expertisecentrum van het personenvervoer over de weg in België. De universiteit van de sector zeg maar, die via onderzoek aan kennisopbouw doet om vervolgens de verzamelde kennis aan te wenden voor het verzorgen van opleidingen en adviesverlening aan de verschillende overheden, bedrijven, sociale partners en het sociaal fonds.
Om dit te realiseren werd het Instituut in een zogenaamde drieledige structuur gegoten. Het hoogste orgaan van de vereniging werd de Algemene Vergadering die samengesteld is uit vertegenwoordigers van de werkgevers (FBAA), de werknemers (BTB, ACV Transcom en ACV Openbare diensten) en de verschillende overheden (FOD Mobiliteit, en de respectieve Mobiliteitsadministraties uit Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Gewest). De algemene vergadering kreeg de bevoegdheid om de 13 leden van Raad van Bestuur te benoemen. Drie van die leden worden benoemd op voorstel van de bevoegde federale minister en telkens één op voorstel van de drie bevoegde gewestelijke ministers. Vier bestuursleden worden voorgedragen door de meest representatieve werkgeversorganisaties en drie door de meest representatieve syndicale organisaties in de sector.