Vakantiegeld

Bedienden > Vakantiegeld

Wettelijke vakantie

De duur van de jaarlijkse vakantie in het vakantiejaar waarop de werknemer recht heeft, is evenredig met de effectief gewerkte of daarmee gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking (bv. dagen van ziekte) in het vorige kalenderjaar[1]. Een volledige vakantie voor twaalf maanden arbeid bedraagt doorgaans vier weken[2].

Bedienden die recht hebben op vakantie ontvangen een vakantiegeld dat tweeledig is samengesteld[3]:

  • de normale bezoldiging in overeenkomst met de vakantiedagen, dit wordt "het enkel vakantiegeld" genoemd;
  • per maand in de loop van het vakantiedienstjaar gepresteerde dienst een toeslag die gelijk is aan 1/12 van 92% van de brutowedde van de maand waarin de vakantie ingaat, wat "het dubbel vakantiegeld " wordt genoemd.

Heeft de bediende geen recht op een volledige vakantie, dan heeft hij recht op dit vakantiegeld in overeenstemming met het aantal vakantiedagen dat hem wordt toegekend.

Het enkel vakantiegeld wordt telkens uitbetaald als de bediende vakantie neemt[4]. Hierop worden de gewone sociale zekerheidsbijdragen en bedrijfsvoorheffing geïnd, zoals op het loon. Het dubbel vakantiegeld wordt uitbetaald ofwel op voorhand ofwel op het ogenblik wanneer de hoofdvakantie wordt verleend[5]. Op het dubbel vakantiegeld worden geen werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid berekend. Er wordt wel een persoonlijke bijdrage van de werknemer op berekend van 13,07% op 85% van het maandloon. Van het saldo (7% van het dubbel vakantiegeld dat 92% bedraagt) wordt geen sociale bijdrage afgehouden. De bedrijfsvoorheffing van het dubbel vakantiegeld wordt ingehouden tegen een percentage dat bepaald wordt afhankelijk van het totaal van het belastbaar loon van de werknemer.

Aanvullende vakantie

De duur van de wettelijke vakantie van werknemers wordt in principe bepaald door het aantal effectief gewerkte en/of gelijkgestelde dagen in het vakantiedienstjaar (het jaar waarin de arbeid wordt gepresteerd). Tijdens het vakantiejaar (het jaar na het vakantiedienstjaar waarin door de gerechtigde vakantie genomen wordt) hebben werknemers slechts recht op vakantie in verhouding tot hun dienstprestaties en dienen zij deze vakantie verplicht op te nemen. Voor werknemers tewerkgesteld in een 5-dagenweek bedraagt de vakantieduur minimum 20 dagen voor 12 maanden arbeid.

Het is echter mogelijk dat de werkgever wordt geconfronteerd met het verzoek van een werknemer om aanvullende vakantie (ook wel Europese vakantie genoemd). De aanvullende vakantie werd ingevoerd als gevolg van een ingebrekestelling van de Belgische Staat door de Europese Commissie omdat de Belgische wetgeving niet in overeenstemming was met de Europese wetgeving. Door deaanvullende vakantie hebben bepaalde werknemers die in het vakantiedienstjaar geen of onvoldoende arbeidsprestaties leverden, toch recht op vakantie in het vakantiejaar.

Basisprincipe

Per periode van drie maanden activiteit gedurende het kalenderjaar bij het aanvatten of hervatten van een activiteit, kan de werknemer aanspraak maken op een week aanvullende vakantie vanaf de laatste week van de betreffende periode van drie maanden[6].

Cumulatieve voorwaarden

Het recht op aanvullende vakantie kan enkel worden uitgeoefend[7]:

  • door personen die voor de eerste maal als werknemer tewerkgesteld worden in de private sector (voormalige ambtenaren/zelfstandigen of schoolverlaters) of die het werk als werknemer hebben hervat (na een periode van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, voltijds tijdskrediet of onbetaald verlof);
  • vanaf het tijdstip waarop de periodes van de effectief gewerkte dagen en/of gelijkgesteld dagen gedurende éénzelfde kalenderjaar minstens drie maanden bedragen (de aanloopperiode);
  • indien de wettelijke vakantiedagen werden opgebruikt.

De deeltijdse werknemer die overschakelt naar een voltijds arbeidsstelsel tijdens het vakantiejaar heeft, eveneens recht op aanvullende vakantie. Ook de deeltijdse werknemer die, tijdens het vakantiejaar, zijn arbeidsstelsel verhoogt met ten minste 20% van een voltijds arbeidsstelsel ten opzichte van het gemiddelde van zijn arbeidsstelsel(s) tijdens het vakantiedienstjaar, heeft recht op aanvullende vakantie. Deze regel geldt voor de toegang tot het stelsel van de aanvullende vakantie van de werknemers voor wie de berekening van de duur van de vakantie ten opzichte van zijn arbeidsstelsel tijdens het vakantiedienstjaar leidt tot een tekort van ten minste vier dagen vakantie om aanspraak te kunnen maken op vier weken vakantie[8].

Ook werknemers die hun normaal arbeidsregime hervatten na een periode van deeltijds ouderschapsverlof, hebben recht op aanvullende vakantie[9].

Facultatief recht

In tegenstelling tot de wettelijke vakantiedagen is de werknemer niet verplicht om de aanvullende vakantiedagen op te nemen.

Duur

De wettelijke vakantieduur voor de bedienden wordt vastgesteld op twee dagen per maand arbeid of met arbeid gelijkgestelde onderbreking, in dienst van een of meer werkgevers in de loop van het vakantiedienstjaar[10].


Aangezien het aanvullend vakantiegeld voor bedienden betaald wordt door de werkgevers dient de aanvraag ingediend te worden bij de werkgever.

De aanvullende vakantie van een bediende wordt op dezelfde manier berekend als hierboven omschreven[11]. Het vertrekpunt bij het berekenen van de aanvullende vakantie het aantal gewerkte of gelijkgestelde maanden van het jaar waarin de bediende het werk aanvat of hervat.

De bediende heeft vanaf de laatste week van de aanloopperiode recht op aanvullende vakantie.

Bedrag en regularisatie

De werkgever betaalt aan de werknemer op de gewone datum voor uitbetaling van het loon een bedrag gelijk aan zijn normaal loon voor de dagen aanvullende vakantie[12]. Het vakantiegeld dat de werkgever betaalde voor de aanvullende vakantie wordt in mindering gebracht van het dubbel vakantiegeld[13].

Een praktijkvoorbeeld:

  • het jaar X treedt de bediende in dienst op 1 april en neemt aanvullende vakantie in juli en verdient 2.300 euro/maand. Van de 23 werkdagen in juli neemt de bediende 5 dagen aanvullende vakantie. Hij krijgt 1.800 euro loon en 500 euro aanvullende vakantie
  • het jaar X + 1, verdient de bediende 2.400 euro en neemt hij twee weken wettelijke vakantie. Zijn dubbel vakantiegeld is 2.400 euro x 92% x 9/12 = 1.656 euro (9 maanden in dienst in het jaar X). Het dubbel vakantiegeld wordt deels onderworpen aan RSZ-bijdragen (85/92 is onderworpen en 7/92 is niet onderworpen): 2.400 x 85% x 9/12 = 1.530 euro en 2.400 euro x 7% x 9/12 = 126 euro. Het aanvullend vakantiegeld is eveneens deels onderworpen aan RSZ-bijdragen: 500 euro x 85% x 9/12 = 461,95 euro en 500 euro x 7% x 9/12 = 38,04 euro.

Berekening saldo: 1.530 euro - 461,95 euro = 1.068 euro + 126 euro - 38,04 euro = 87,96 euro = 1.155,96 euro.

Betaling

Aangezien het aanvullend vakantiegeld voor bedienden betaald wordt door de werkgevers dient de aanvraag ingediend te worden bij de werkgever. 


[1] Art. 2 gecoördineerde wetten 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, BS 30 september 1971, BS 25 december 1971 (Jaarlijkse Vakantiewet)

[2] Art. 3 jaarlijkse vakantiewet.

[3] Art. 38 KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, BS 11 augustus 1967 (afgekort als KB 30 maart 1967).

[4] Art. 45 KB 30 maart 1967.

[5] Art. 45 KB 30 maart 1967.

[6] Art. 17bis, eerste zin Jaarlijkse Vakantiewet.

[7] Art. 3bis KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[8] KB 30 augustus 2013 tot wijziging van artikel 3bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wat het stelsel van de aanvullende vakantie betreft, BS 13 september 2013.

[9] KB 30 augustus 2013 houdende wijziging van artikel 3bis van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, wat het ouderschapsverlof betreft, BS 17 september 2013.

[10] Art. 60 KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[11] X, Sociale Gids, deel 3, Leuven, Acerta Consult cvba, losbl., 52/42.6.

[12] Art. 62bis KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.

[13] Art. 62ter KB 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 maart 2012, BS 30 maart 1967.